Distributed translation experiment, two years later

Summary: two years ago, I asked people on the internet to help me create a public domain translation of a public domain source text, Poe’s The Tell-tale Heart. The goal was to help establish whether it was possible for a disparate group of translators to create a literary translation. You will find both a description of the experiment and the results below.

A little over two years ago I installed a wiki at one of my websites, and invited people over to help with an experiment. The goal of the experiment was to see if different people could work together to create a literary translation.

At first no-one showed up, then lots of people showed up who did some great work, and in the end only spammers were left, and I had to shut down the wiki because I was spending more time on removing the spam than on working on the experiment.

The result is that we never got to the stage where we had a finished translation.

Here’s how the experiment was set up. I had posted a short story by Edgar Allan Poe at the wiki, The Tell-Tale Heart. The story in short is about a murderer who keeps hearing the heart of his victim after he killed him, and this freaks him out to the point that he gives himself away to the police.

I asked people to translate one or two paragraphs each, and I had set up two pages for this work, so that the result would be two sets of translations. My hypothesis was that people would have vastly different writing styles, and that having two translations instead of one would help a human “post-processor” to distill a single, literary and cohesive work.

As I said, we never got to the point where such a post-processor could create such a work; but for those who are interested what the results of the experiment were so far, I post the (partially finished) translations below.

Right above the submit button on the wiki the following text was shown in Dutch: “By clicking on ‘Save’ you declare that A) your changes/additions are your own work, and B) that you dedicate your changes/additions to the public domain. Where the law does not allow you to dedicate works to the public domain, you license your changes/additions to everyone in the world in a way that gives everyone the same rights a public domain declaration would have given.”

That’s a bit clunky. I have read better public domain dedications since, notably this one: “The author hereby places this work in the public domain. If this is not possible, the author grants anyone the right to use this work for any purpose, without any conditions, unless such conditions are required by law.”

The homepage started with the following text that pretty much described what the experiment was about (Dutch):

“Dit is een wiki voor een experiment; een experiment om te zien of vrijwilligers, verspreid over de aarde, met elkaar een literaire vertaling kunnen opleveren. Kies een van de teksten hierbeneden en vertaal een of meerdere alinea’s.”

Below I have called the two translations “groups,” so as to not cause confusion when I am talking about “translations.” Note that though the translators could discuss their work with each other via the wiki, they did not do so, and the translators of each “group” did not necessarily act like a group, so that you must take the label I assigned as nothing more than that.

The Tell-Tale Heart

Original Group 1 Group 2
True!—nervous—very, very dreadfully nervous I had been and am; but why will you say that I am mad? The disease had sharpened my senses – not destroyed – not dulled them. Above all was the sense of hearing acute. I heard all things in the heaven and in the earth. I heard many things in hell. How, then, am I mad? Hearken! and observe how healthily—how calmly I can tell you the whole story. Het is waar! – zenuwachtig – erg, erg zenuwachtig was ik en ben ik nog; maar waarom zeg je dat ik gek ben? De ziekte had mijn zintuigen verscherpt – niet vernield – niet verzwakt. Vooral mijn gehoor was scherp. Ik hoorde alles, in de hemel en op aarde. Ik hoorde vele dingen in de hel. Hoe kan ik dan gek zijn? Luister! en merk hoe gezond – hoe kalm ik je het hele verhaal kan vertellen.

Second variant within this group: Echt! – nerveus – nee, gruwelijk zenuwachtig was ik en ben ik nog steeds; maar waarom zou je mij krankzinnig noemen? Mijn zintuigen zijn verscherpt door de ziekte – niet vernietigd – niet gedempt. Bovenal is mijn horen versterkt. Ik hoorde alles uit hemel en aarde. Ik hoorde veel dingen uit de hel. Hoe kan dat, ben ik gek? Luister! en kijk hoe normaal – hoe bedaard zelfs ik jullie het hele verhaal kan vertellen.

Zeker! – nerveus – pijnlijk, zeer pijnlijk nerveus was ik en ben ik nog steeds; maar waarom zou je zeggen dat ik gek ben? De ziekte heeft mijn zintuigen gescherpt – niet vernietigd – niet afgestompt. Over alles heersend was het gevoel extreem scherp te horen. Ik hoorde alles in de hemel en op aarde. Ik hoorde veel dingen in de hel. Hoe, dan, ben ik gek? Leen uw oor! en neem waar hoe gezond – hoe kalm ik u allen het hele verhaal kan doen.
It is impossible to say how first the idea entered my brain; but once conceived, it haunted me day and night. Object there was none. Passion there was none. I loved the old man. He had never wronged me. He had never given me insult. For his gold I had no desire. I think it was his eye! yes, it was this! He had the eye of a vulture—a pale blue eye, with a film over it. Whenever it fell upon me, my blood ran cold; and so by degrees—very gradually—I made up my mind to take the life of the old man, and thus rid myself of the eye forever. Het is onmogelijk om aan te geven hoe het idee aanvankelijk mijn gedachten binnendrong; maar eenmaal daar, achtervolgde het me dag en nacht. Een doel was er niet. Passie was er niet. Ik hield van de oude man. Hij had mij nooit iets misdaan. Hij had me nooit beledigd. Naar zijn goud dorstte ik niet. Ik geloof dat het zijn oog was! Ja, dit was het! Hij had het oog van een gier – een bleek blauw oog, met een vlies erover. Telkens als zijn blik op me viel, kreeg ik het koud; en stapsgewijs dus – beetje bij beetje – nam ik me voor om de oude man van zijn leven te beroven, en me zo voor altijd van het oog te ontdoen.

Second variant within this group: Hoe het idee ontstond is onmogelijk te zeggen; maar eenmaal bedacht achervolgde het me dag en nacht. Er was geen oogmerk. Er was geen drijfveer. Ik hield van de oude man. Hij heeft me nooit iets misdaan. Hij heeft me nooit van iets beschuldigd. Ik was niet hebzuchtig naar zijn goud. Ik denk dat het kwam door zijn oog! ja, dat was het! Hij had het oog van een gier – een vaalblauw oog, met een vlies erover. Elke keer als hij zijn blik op me richtte kreeg ik koude rillingen, en na iedere keer – heel geleidelijk – nam ik me voor hem te doden, om zo voor altijd van dat oog, die blik, af te zijn.

Het is onmogelijk te zeggen hoe het idee in me op kwam; maar toen het er eenmaal was achtervolgde het me dag en nacht. Er was geen verweer. Er was geen hartstocht. Ik hield van de oude man. Hij had me nooit iets misdaan. Hij had me nooit beledigd. Zijn goud verlangde ik niet. Ik denk dat het zijn blik was! Ja, dat was het! Hij had een gierenoog – een bleekblauw oog, met een vlies er over. Als zijn blik mij trof kreeg ik de koude rillingen; en daardoor – stapje voor stapje – besloot ik de oude man het leven te benemen, en mij zo voorgoed los te maken van die blik.
Now this is the point. You fancy me mad. Madmen know nothing. But you should have seen me. You should have seen how wisely I proceeded—with what caution—with what foresight—with what dissimulation I went to work! I was never kinder to the old man than during the whole week before I killed him. And every night, about midnight, I turned the latch of his door and opened it—oh so gently! And then, when I had made an opening sufficient for my head, I put in a dark lantern, all closed, closed, that no light shone out, and then I thrust in my head. Oh, you would have laughed to see how cunningly I thrust it in! I moved it slowly—very, very slowly, so that I might not disturb the old man’s sleep. It took me an hour to place my whole head within the opening so far that I could see him as he lay upon his bed. Ha! would a madman have been so wise as this, And then, when my head was well in the room, I undid the lantern cautiously-oh, so cautiously—cautiously (for the hinges creaked)—I undid it just so much that a single thin ray fell upon the vulture eye. And this I did for seven long nights—every night just at midnight—but I found the eye always closed; and so it was impossible to do the work; for it was not the old man who vexed me, but his Evil Eye. And every morning, when the day broke, I went boldly into the chamber, and spoke courageously to him, calling him by name in a hearty tone, and inquiring how he has passed the night. So you see he would have been a very profound old man, indeed, to suspect that every night, just at twelve, I looked in upon him while he slept. Hier gaat het om. Jij denkt dat ik gek ben. Gekken weten niets. Maar je had me aan het werk moeten zien. Je had moeten zien hoe verstandig ik te werk ging – zo zorgvuldig – zo bedachtzaam – zo emotieloos als ik werkte. Nooit ben ik aardiger geweest tegen de oude man dan in de week voor ik hem om het leven bracht. En iedere nacht, rond middernacht, draaide ik aan de deurknop en opende ik zijn deur – o zo zachtjes! En dan, als de opening groot genoeg was voor mijn hoofd, stak ik een verduisterde lantaarn naar binnen, helemaal verduisterd, zodat er geen licht kon ontsnappen, en stak ik mijn hoofd door de deuropening. Oh, je had moeten zien hoe geslepen ik het naar binnen stak. Ik bewoog het langzaam – heel, heel langzaam, zodat ik de slaap van de oude man niet zou verstoren. Het kostte me een uur om mijn hoofd zover naar binnen te steken dat ik de oude man op zijn bed kon zien liggen. Ha! Zou een gek met zoveel overleg te werk kunnen gaan? Als mijn hoofd eenmaal de kamer in stak opende ik de lantaarn – voorzichtig, heel voorzichting (want de scharnieren piepten) – ik opende hem precies zover dat er één enkele straal licht op het gierenoog viel. Ik deed dat zeven lange nachten – iedere nacht om middernacht – maar het oog was steeds gesloten; en het was dus onmogelijk om mijn plan te voltooien; het was immers niet de oude man die mij stoorde, maar zijn Kwade Oog. En iedere ochtend, bij het ochtendgloren, ging ik zonder aarzelen zijn kamer in, en sprak onverschrokken tot hem, noemde hem hartelijk bij zijn naam en vroeg hem hoe hij geslapen had. Je snapt dat hij een wel heel schrandere oude man had moeten zijn om te vermoeden dat iedere nacht, rond de klok van twaalf, ik hem gadesloeg wanneer hij sliep.

Second variant within this group: Nu komen we op het punt. Jij ziet me als een krankzinnige, als een gek. Gekken kunnen niets. Maar je had me eens moeten zien. Je had moeten zien hoe slim ik handelde – hoe voorzichtig – hoe vooruitziend – en met hoeveel misleiding ik aan het karwei begon! Nog nooit was ik zo vriendelijk tegen de oude man als in deze hele week, voor ik hem doodde. En elke nacht, rond middernacht draaide ik aan zijn deurkruk – heel voorzichtig – en opende de deur. En toen de kier voldoende groot was voor mijn hoofd, stak ik een afgeschermde lantaarn naar binnen, zo verduisterd dat er geen licht uit scheen, en daarna stak ik mijn hoofd naar binnen. O, je zou gelachen hebben als je had gezien hoe sluw ik de lantaarn naar binnen stak! Ik bewoog langzaam, echt heel langzaam, zodat ik de slaap van de oude man niet zou verstoren. Het duurde een uur om mijn hoofd helemaal door de deuropening te steken zodat ik hem op zijn bed kon zien liggen. Ha! zou een krankzinnige zo slim geweest zijn? En toen mijn hoofd helemaal in de kamer was, opende ik de klep van de lantaarn, voorzichtig – o zo voorzichtig – voorzichtig (omdat de scharnieren piepten) – ik opende de klep nét genoeg zodat een enkele straal licht op het gierenoog viel.

En dit alles deed ik zeven lange nachten achterelkaar – elke nacht precies om middernacht – maar het oog was elke keer gesloten; daarom was het onmogelijk het karwei af te maken; want het was niet de oude man die me ergerde, maar zijn Boze Oog.

En elke ochtend, bij het aanbreken van de dag, ging ik onverdroten zijn kamer binnen en sprak tegen hem, noemde hartelijk zijn naam en informeerde zijn nacht was geweest. Dus je ziet dat hij wel een heel uitgeslapen oude man zou moeten zijn om te vermoeden dat ik, om klokslag twaalf, hem in zijn slaap beloerde.

Het punt is, u wilt mij graag voor gek verklaren. Gekken hebben geen verstand. Maar u had me eens moeten zien. U had eens moeten zien hoe berekenend ik vervolgde – met welk een voorzichtigheid, met welk een inzicht, met welk een huichelachtigheid ging ik te werk! Ik was nog nooit zo vriendelijk voor de oude man geweest als in de week voordat ik hem ombracht. En elke nacht, rond middernacht, pakte ik de klink van zijn deur en opende die – o zo voorzichtig! En als ik een kier had gemaakt waar mijn hoofd precies door paste dan stak ik daar een verduisterde lantaren door,totaal afgedekt,afgedekt zodat er geen licht doorheen kwam, en dan wurmde ik mijn hoofd naar binnen. Oh,u zou hebben moeten lachen als u zag hoe sluw ik het naar binnen wurmde! Ik bewoog het traag – heel, heel traag, zodat ik de oude man niet zou storen in zijn slaap. Het kostte me een uur om hele mijn hoofd zo in de opening te positioneren dat ik hem op zijn bed kon zien liggen.Ha!zou een gek het zo intelligent aanpakken, en dan, als mijn hoofd helemaal in de kamer was, opende ik de lantaren behoedzaam – oh, zo behoedzaam – behoedzaam (omdat de scharnieren kraakten) – ik opende’m zo’n klein stukje dat er net een straaltje licht op het gierenoog viel. En dit deed ik zeven lange nachten – iedere nacht precies om middernacht – maar ik trof steeds een gesloten oog; en daardoor was het onmogelijk het karwei te klaren; want het was niet de oude man die mij tergde, maar zijn Boze Oog. En iedere ochtend, als de dag aanbrak, betrad ik stoutmoedig de kamer,en sprak ik dapper met hem, noemde hem hartelijk bij zijn naam en vroeg hoe hij de afgelopen nacht geslapen had. Dus u begrijpt dat hij wel een man met erg diep inzicht geweest zou moeten zijn, zeker wel, om te vermoeden dat ik iedere nacht, precies om twaalf uur, bij hem naar binnen keek terwijl hij sliep.
Upon the eighth night I was more than usually cautious in opening the door. A watch’s minute hand moves more quickly than did mine. Never before that night had I felt the extent of my own powers—of my sagacity. I could scarcely contain my feelings of triumph. To think that there I was, opening the door, little by little, and he not even to dream of my secret deeds or thoughts. I fairly chuckled at the idea; and perhaps he heard me; for he moved on the bed suddenly, as if startled. Now you may think that I drew back—but no. His room was as black as pitch with the thick darkness, (for the shutters were close fastened, through fear of robbers,) and so I knew that he could not see the opening of the door, and I kept pushing it on steadily,
steadily.
De achtste nacht was ik voorzichtiger dan anders met het openen van de deur. De grote wijzer van de klok bewoog niet zo langzaam en minutieus als ik. Nog nooit vóór deze nacht voelde ik zo sterk de reikwijdte van mijn zintuigen – mijn diepdoordringend voelen. Ik kon nauwelijks mijn triomfgevoelens verbergen. Denk eens in: daar was ik, bezig met het openen van de deur, beetje voor beetje, en hij kon nauwelijks drómen van mijn steelse handelingen of geheime gedachten. Ik grinnikte even om het idee alleen al; en misschien hoorde hij mij; want hij bewoog plotseling op het bed alsof hij opgeschrokken was. Nou zul je wel denken dat ik me terugtrok – nee hoor. Zijn kamer was stikdonker, gevuld met diepste duisternis (want de blinden waren stijf gesloten, uit angst voor rovers), en daarom wist ik dat hij de deuropening niet kon zien en ik bleef de deur heel langzaam maar gestaag, heel gestaag openen. De achtste nacht was ik meer dan voorzichtig toen ik de deur opende. De minutenwijzer van klok bewoog sneller dan mijn hand. Nog nooit voor deze nacht had ik gevoeld tot hoever mijn krachten, mijn scherpzinningheid reikten. Ik kon amper mijn gevoelens van triomf bedwingen. Alleen al het idee dat ik daar was, stukje per stukje de deur openend – en hij droomde niet eens over mijn geheime daden of gedachten. Inwendig gniffelde ik bij het idee alleen al en misschien hoorde hij mij want hij bewoog plotseling op het bed alsof hij van iets schrok. Nu zou je denken dat ik me terug zou trekken – maar nee hoor! Zijn kamer was pikdonker (want de luiken waren gesloten uit angst voor dieven) dus ik wist dat hij de deuropening niet kon zien en bleef dus de deur verder open doen, stilletjes, heel stilletjes….
I had my head in, and was about to open the lantern, when my thumb slipped upon the tin fastening, and the old man sprang up in bed, crying out—”Who’s there?” Mijn hoofd was al binnen en ik stond op het punt de lantaren te openen, toen mijn duim onbedoeld de tinnen verduisteringsklep raakte, en de oude man schoot recht overeind in bed en riep: “Wie is daar?” Ik had net mijn hoofd binnengestoken en wilde bijna de lantaarn aansteken toen mijn duim over het dunne slot schoof. De oude man sprong op in zijn bed, schreeuwend “Wie is daar?”
I kept quite still and said nothing. For a whole hour I did not move a muscle, and in the meantime I did not hear him lie down. He was still sitting up in the bed listening;—just as I have done, night after night, hearkening to the death watches in the wall. Ik bleef muisstil en zei niets. Gedurende een heel uur bleef ik stokstijf staan, en in die tijd hoorde ik hem niet gaan liggen. Hij zat nog steeds rechtop in bed te luisteren; – net als ik had gedaan, nacht na nacht, luisterend naar de dood die mij vanuit de muren bespiedde. Ik hield me stil en zei niets. Een uur lang vertrok ik geen spier, en in de tussentijd hoorde ik hem niet gaan liggen. Hij zat nog steeds op bed te luisteren – precies als ikzelf gedaan hebt, nacht na nacht, [hearking] naar de stillstaande klokken aan de muur.
Presently I heard a slight groan, and I knew it was the groan of mortal terror. It was not a groan of pain or of grief—oh, no!—it was the low stifled sound that arises from the bottom of the soul when overcharged with awe. I knew the sound well. Many a night, just at midnight, when all the world slept, it has welled up from my own bosom, deepening, with its dreadful echo, the terrors that distracted me. I say I knew it well. I knew what the old man felt, and pitied him, although I chuckled at heart. I knew that he had been lying awake ever since the first slight noise, when he had turned in the bed. His fears had been ever since growing upon him. He had been trying to fancy them causeless, but could not. He had been saying to himself—”It is nothing but the wind in the chimney—it is only a mouse crossing the floor,” or “It is merely a cricket which has made a single chirp.” Yes, he had been trying to comfort himself with these suppositions: but he had found all in vain. All in vain; because Death, in approaching him had stalked with his black shadow before him, and enveloped the victim. And it was the mournful influence of the unperceived shadow that caused him to feel—although he neither saw nor heard—to feel the presence of my head within the room. Op dat moment hoorde ik even gekreun, en ik wist direct dat dit het kreunen was van gruwzame doodsbedreiging. Het was niet het kreunen van pijn of mistroostigheid – o nee! – het was het lage gedempte geluid dat van de bodem van de ziel opstijgt als die wordt overladen met gruwelijke ontzetting. Ik kende het geluid goed. Menige nacht, precies om middernacht, als de hele wereld sliep, welde het van diep in mijn borst op, met zijn vreselijke echo, door die ontzettende dreigingen die aan mij vraten. Ik zei toch, dat ik het goed kende. Ik wist wat de oude man voelde, en had medelijden met hem, hoewel ik mij toch verkneukelde. Ik wist dat hij klaarwakker lag vanaf het eerste minimale geluidje en zich daarop omdraaide in zijn bed. Zijn angst was vanaf dat moment alleen maar gegroeid. Hij had getracht ze als onschuldig voor te stellen, maar kon dat niet. Hij had tegen zichzelf gezegd: “Het is alleen maar de wind in de schoorsteen – het is maar een muisje dat over de vloer trippelt”, of “het is hooguit een krekeltje dat maar één keer tsjirpte”. Ja, hij had getracht zichzelf te troosten met deze veronderstellingen: maar alles was nutteloos. Alles was nutteloos; omdat de Dood, die naderde, vóór hem iemand met zijn zwarte schaduw had achtervolgd en het slachtoffer ermee had omhuld. En het was de tragische invloed van die onvoorstelbare schaduw die hem deed voelen – hoewel hij niets zag en niets hoorde – die hem mijn aanwezigheid deed voelen, van mijn hoofd in de kamer. Weldra hoorde ik een zachte kreun, en ik wist dat het een kreun van doodsangst was. Het was niet een kreun van pijn of verdriet – oh nee! – het was het lage, verstikte geluid dat oprijst uit het diepste van een ziel, wanneer hij overladen is door ontzag. Ik kende dat geluid goed. Vele nachten, net na middernacht, wanneer de wereld sliep, welde het omhoog uit mijn eigen boezem, steeds sterker worden, met zijn vreselijke echo, de verschikkingen die mij afleidden. Ik zeg dat ik het goed kende. Ik wist wat de oude man voelde, en had medelijden met hem, hoewel ik van binnen grinnikte. Ik wist dat hij sinds het eerste zachte geluid wakker had gelegen, toen hij zich omdraaide in het bed. Zijn angsten waren sindsdien steeds gegroeid. Hij had geprobeerd ze als verbeelding af te doen, maar hij kon het niet. Hij zei tegen zichzelf –”Het is slechts de wind in de schoorsteen – het is slechts een muis die over de vloer loopt”, of “Het is maar een enkele tjirp van een krekel”. Ja, hij probeerde zichzelf gerust te stellen met deze veronderstellingen: maar hij had ze allen vergeefs gevonden. Allen vergeefs; omdat de Dood, bij het hem benaderen, hem nagezeten had, met zijn zwarte schaduw voor hem, en zijn slachtoffer omhuld had. En het was de treurige invloed van de onopgemerkte schaduw die hem deed voelen, ookal zag noch hoorde hij iets, voelen dat mijn hoofd in de kamer aanwezig was.
When I had waited a long time, very patiently, without hearing him lie down, I resolved to open a little—a very, very little crevice in the lantern. So I opened it—you cannot imagine how stealthily, stealthily – until, at length a simple dim ray, like the thread of the spider, shot from out the crevice and fell full upon the vulture eye. Toen ik heel lang, heel geduldig, had gewacht, zonder gehoord te hebben dat hij ging liggen, besloot ik een klein – een ietsiepietsie klein spleetje te maken in de afscherming van de lantaren. Dus opende ik de klep – je kunt je niet voorstellen hoe steels, hoe stiekem ik dat deed, tot er een straaltje licht, zo dun als de webdraad van een spin, uit de spleet schoot en op het gierenoog viel. Nadat ik een lange tijd had gewacht, met veel geduld, zonder te horen dat hij weer ging liggen, besloot ik om een klein, een heel, heel klein kiertje in de lantaren te openen. Dus opende ik het – u kunt zich niet voorstellen hoe voorzichtig, voorzichtig – totdat uiteindelijk een eenvoudig klein straaltje, als de draad van een spin, door de kier naar buiten schoot en vol op de oog van de gier viel.
It was open—wide, wide open—and I grew furious as I gazed upon it. I saw it with perfect distinctness—all a dull blue, with a hideous veil over it that chilled the very marrow in my bones; but I could see nothing else of the old man’s face or person: for I had directed the ray as if by instinct, precisely upon the damned spot. Het stond open – wijd, wijd open – en ik werd langzaam furieus toen ik het aanstaarde. Ik zag het in perfecte onderscheiding – helemaal bleekblauw, bedekt met een afschuwelijk vlies dat het merg in mijn botten deed verkillen; maar ik kon niets onderscheiden van het gezicht of het lichaam van de oude man; want ik had de lichtstraal, instinctief leek het wel, precies gericht op die verdoemde plek. Het was open – wijd, wijd open – en ik voelde een woede groeien terwijl ik ernaar keek. Ik zag het in perfecte onmiskenbaarheid – geheel dof blauw, met een afzichtelijke waas eroverheen, dat mij tot op het bot verkleumde; maar ik kon niets anders zien van het gezicht of persoon van de oude man: want ik had de straal, als door instinct, precies naar de vervloekte plek gestuurd.
And have I not told you that what you mistake for madness is but over-acuteness of the sense?—now, I say, there came to my ears a low, dull, quick sound, such as a watch makes when enveloped in cotton. I knew that sound well, too. It was the beating of the old man’s heart. It increased my fury, as the beating of a drum stimulates the soldier into courage. Heb ik je niet verteld dat wat jullie ten onrechte voor krankzinnigheid houden, niets anders is dan een ultieme verscherping van de zintuigen? Nou dan, zeg ik je, er bereikte mijn oren een laag, dof, kort geluid, als van het tikken van een klok, gewikkeld in een deken. Ik kende dát geluid ook goed. Het was de hartslag van de oude man. Het wakkerde mijn woede aan, zoals het geluid van een slagveldtrommel bij een soldaat de adrenaline sneller doet stromen. (This paragraph remained untranslated within this group.)
But even yet I refrained and kept still. I scarcely breathed. I held the lantern motionless. I tried how steadily I could maintain the ray upon the eve. Meantime the hellish tattoo of the heart increased. It grew quicker and quicker, and louder and louder every instant. The old man’s terror must have been extreme! It grew louder, I say, louder every moment!—do you mark me well I have told you that I am nervous: so I am. And now at the dead hour of the night, amid the
dreadful silence of that old house, so strange a noise as this excited me to uncontrollable terror. Yet, for some minutes longer I refrained and stood still. But the beating grew louder, louder! I thought the heart must burst. And now a new anxiety seized me—the sound would be heard by a neighbour! The old man’s hour had come! With a loud yell, I threw open the lantern and leaped into the room. He shrieked once—once only. In an instant I dragged him to the floor, and pulled the heavy bed over him. I then smiled gaily, to find the deed so far done. But, for many minutes, the heart beat on with a muffled sound. This, however, did not vex me; it would not be heard through the wall. At length it ceased. The old man was dead. I removed the bed and examined the corpse. Yes, he was stone, stone dead. I placed my hand upon the heart and held it there many minutes. There was no pulsation. He was stone dead. His eye would trouble me no more.
Maar zelfs toen kon ik me inhouden en stil blijven. Ik ademde amper. Onbewegelijk hield ik de lantaren. Ik probeerde de lichtstraal gestaag op het oog te richten. Intussen groeide het in mijn oren gebrande helse geluid van dat hart. Het volume werd met de seconde luider en luider, de klop sneller en sneller. De angst en ontzetting van de man moesten vreselijk zijn. Het slaan werd luider, wat zeg ik, luider met elke slag! – let er op dat ik je vertelde dat ik zenuwachtig was; ik ben het nu. En daar was ik, in het dode uur van de nacht, omringd door de dreigende stilte van dat oude huis, zo vreemd dat een geluid als dit mij tot oncontroleerbare razernij bracht. Toch kon ik me nog minutenlang inhouden en bleef stil staan. Maar het bonzen werd luider, luider! Ik dacht dat het hart wel moest barsten. En ik werd gegrepen door een nieuwe ongerustheid – het geluid kon door de buren gehoord worden! Het uur van de oude man had geslagen! Met een luide schreeuw opende ik de lantaren en sprong de kamer in. Hij gilde éénmaal – niet meer. In een flits trok ik hem naar de vloer, en trok het zware bed over hem heen. Toen glimlachte ik vrolijk, want het karwei leek gedaan. Maar vele minuten lang bleef het hart gedempt doorkloppen. Toch deed me dat niets, want het kon niet buiten deze muren gehoord worden. Na een tijd stierf het weg. De oude man was dood. Ik haalde het bed weg en onderzocht het lijk. Jawel, hij was mors- en morsdood. Ik legde mijn hand op de plaats van zijn hart en hield het daar gedurende enige minuten. Er was geen klop te voelen. Hij was zo dood als een pier. Zijn oog zou mij nooit meer ergernis geven. (This paragraph remained untranslated within this group.)
If still you think me mad, you will think so no longer when I describe the wise precautions I took for the concealment of the body. The night waned, and I worked hastily, but in silence. First of all I dismembered the corpse. I cut off the head and the arms and the legs. Mocht je me nog steeds krankzinnig vinden, je zult je nog wel bedenken als ik je vertel welke wijze voorzorgen ik nam om het lichaam te verbergen. De nacht vergleed snel, en ik werkte gehaast, maar in stilte. Om te beginnen ontdeed ik het lijk van de ledematen. Ik sneed het hoofd eraf plus de armen en de benen. Als je nog steeds denkt dat ik gek ben, dan zul je dat niet meer denken als ik de doordachte voorzorgsmaatregelen beschrijf die ik nam om het lichaam te kunnen verbergen. De nacht liep af, dus ik werkte gestaag door, maar zonder geluid te maken. Allereerst hakte ik het lijk aan stukken. Ik sneed het hoofd eraf en de armen en de benen.
I then took up three planks from the flooring of the chamber, and deposited all between the scantlings. I then replaced the boards so cleverly, so cunningly, that no human eye—not even his—could have detected any thing wrong. There was nothing to wash out—no stain of any kind—no blood-spot whatever. I had been too wary for that. A tub had caught all—ha! ha! Toen haalde ik drie planken uit de kamervloer en deponeerde de resten van de oude man tussen de vloerbalken. Ik plaatste de planken weer op hun plaats, zo sluw en vakkundig dat geen menselijk oog – zelfs het zijne niet – iets kon ontdekken dat niet in orde was. Er was niets om schoon te maken – geen vlek hoe dan ook – zelfs geen bloedspatters. Ik was heel omzichtig geweest. Alles was door een teil opgevangen – ha! ha! Daarna haalde ik drie planken uit de vloer van de kamer, en legde alles tussen de balken. Daarna legde ik de platen zo netjes terug dat geen mensenoog – niet eens het zijne – iets afwijkends zou bespeuren. Er viel niets schoon te maken – geen enkele veeg – zelfs geen bloedvlek. Ik was daar te behoedzaam voor geweest. Een bak had alles opgevangen – ha! ha!
When I had made an end of these labors, it was four o’clock—still dark as midnight. As the bell sounded the hour, there came a knocking at the street door. I went down to open it with a light heart,—for what had I now to fear? There entered three men, who introduced themselves, with perfect suavity, as officers of the police. A shriek had been heard by a neighbour during the night; suspicion of foul play had been aroused; information had been lodged at the police office, and they (the officers) had been deputed to search the premises. Toen ik met dat karwei klaar was, was het vier uur – nog net zo donker als bij middernacht. Toen de torenklok dat uur sloeg werd er op de buitendeur geklopt. Ik ging lichthartig naar beneden om open te doen, – wat had ik te vrezen? Er traden drie mannen binnen die zichzelf heel beschaafd voorstelden als politiemannen. Een buurman had die nacht een gil gehoord; daardoor was een verdenking van misdaad gerezen; die informatie was doorgespeeld naar het politiebureau en hen (de politiemannen) was opgedragen een huiszoeking uit te voeren. (This paragraph remained untranslated within this group.)
I smiled,—for what had I to fear? I bade the gentlemen welcome. The shriek, I said, was my own in a dream. The old man, I mentioned, was absent in the country. I took my visitors all over the house. I bade them search—search well. I led them, at length, to his chamber. I showed them his treasures, secure, undisturbed. In the enthusiasm of my confidence, I brought chairs into the room, and desired them here to rest from their fatigues, while I myself, in the wild audacity of my perfect triumph, placed my own seat upon the very spot beneath which reposed the corpse of the victim. Ik glimlachte, – wat had ik te vrezen? Ik heette de heren welkom. De gil, zo zei ik, was door mij geslaakt in een droom. De oude man, zo merkte ik op, was de stad uit. Ik leidde mijn bezoekers het hele huis rond. Ik vroeg ze te zoeken – goed te zoeken. Ik leidde hen op het laatst naar zijn kamer. Ik liet ze zijn schatten zien, veilig op hun plek, onaangeroerd. In het enthousiasme van mijn zelfvertrouwen bracht ik stoelen in de kamer, en noodde ze om uit te rusten van hun vermoeiende bezigheden, terwijl ikzelf, in wilde vermetelheid van mijn perfecte triomf, mijn stoel precies plaatste op de plek waarbeneden de resten van het slachtoffer rustten. (This paragraph remained untranslated within this group.)
The officers were satisfied. My manner had convinced them. I was singularly at ease. They sat, and while I answered cheerily, they chatted of familiar things. But, ere long, I felt myself getting pale and wished them gone. My head ached, and I fancied a ringing in my ears: but still they sat and still chatted. The ringing became more distinct:—It continued and became more distinct: I talked more freely to get rid of the feeling: but it continued and gained definiteness—until, at length, I found that the noise was not within my ears. De politiemannen waren tevreden. Mijn gedrag was overtuigend. Ik was uitzonderlijk op mijn gemak. Zij zaten bijeen, en terwijl ik vriendelijk hun vragen beantwoordde, praatten ze over ditje en datjes. Maar na een korte tijd voelde ik mezelf verbleken en wenste dat ze weg waren. Ik kreeg hoofdpijn, en ik voelde mijn oren suizen en brommen. Het suizen werd sterker: – Het bleef doorgaan en werd sterker: ik sprak meer en meer om dat gevoel kwijt te raken: maar het ging maar door en werd definitief harder – tot op een gegeven moment ik ontdekte dat het geluid niet binnen in mijn oren zat. (This paragraph remained untranslated within this group.)
No doubt I now grew very pale;—but I talked more fluently, and with a heightened voice. Yet the sound increased—and what could I do? It was a low, dull, quick sound—much such a sound as a watch makes when enveloped in cotton. I gasped for breath—and yet the officers heard it not. I talked more quickly—more vehemently; but the noise steadily increased. I arose and argued about trifles, in a high key and with violent gesticulations; but the noise steadily increased. Why would they not be gone? I paced the floor to and fro with heavy strides, as if excited to fury by the observations of the men—but the noise steadily increased. Oh God! what could I do? I foamed—I raved—I swore! I swung the chair upon which I had been sitting, and grated it upon the boards, but the noise arose over all and continually increased. It grew louder—louder—louder! And still the men chatted pleasantly, and smiled. Was it possible they heard not? Almighty God!—no, no! They heard!—they suspected!—they knew!—they were making a mockery of my horror!—this I thought, and this I think. But anything was better than this agony! Anything was more tolerable than this derision! I could bear those hypocritical smiles no longer! I felt that I must scream or die! and now—again!—hark! louder! louder! louder! louder! Zonder twijfel werd ik erg bleek; – maar ik sprak drukker en luider, met verhoogde stem. Toch werd het geluid sterker – en wat kon ik eraan doen? Het was een laag, dof en kort geluid – en leek op het geluid van een tikkende klok gewikkeld in een deken. Ik snakte naar adem – en nog hoorden de politiemannen het niet. Ik sprak nog sneller – nog heftiger; maar het geluid werd gestadig luider. Ik stond op en begon te discussiëren over onbenulligheden, met hoge stem en wild gebarend; maar het geluid werd gestadig luider. Waarom gingen zij niet weg? Ik begon heftig te ijsberen in de kamer, omdat ik opgewonden werd doordat de mannen me observeerden – maar het geluid werd steeds harder. O God! wat kon ik doen? Ik schuimbekte – ik raasde – ik vloekte! Ik pakte de stoel waarop ik had gezeten en zwaaide hem met veel lawaai over de planken, maar het geluid overstemde alles en bleef continu luider worden. Het werd luider – luider – luider! En nog steeds praatten ze genoeglijk over koetjes en kalfjes, en lachten. Was het mogelijk dat ze niets hoorden? Almachtige God! – nee! nee! Ze hoorden het! – ze vermoedden het! – ze wisten het! – ze maakten mijn gruwen bespottelijk! – dat dacht ik toen, en dat denk ik nu. Maar alles anders was beter dan deze kwelling! Alles anders was verdraagbaarder dan deze spot! Ik kon die hypocriete glimlachers niet langer verdragen! Ik voelde dat ik moest schreeuwen of doodgaan! en nu – opnieuw! – luister! luider! luider! luider! luider! (This paragraph remained untranslated within this group.)
“Villains!” I shrieked, “dissemble no more! I admit the deed!—tear up the planks! here, here!—It is the beating of his hideous heart!” “Schurken!” gilde ik, “veins niet langer! Ik geef toe, ik deed het! – trek die planken eruit! hier! hier! – Het is het slaan van zijn afschuwelijk hart!” (This paragraph remained untranslated within this group.)

One response to “Distributed translation experiment, two years later”

  1. […] A couple of lessons I learned from my distributed translation experiment: […]

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *